A
|
|
Aalstreep
|
Streep van donkere haren vanaf de schoft tot het kruis of staartaanzet (bijv. bij de Mopshond). |
Achterhand |
De achterbenen en bekkengordel. |
Achterhoofdsknobbel |
Vaak onjuiste benaming voor de jachtknobbel, de kam op het achterhoofdsbeen. |
Achtermiddenvoet |
Het deel van het achterbeen tussen hak en tenen. |
Adel |
Een harmonische belijning, een trotse en edele verschijning met symmetrie, fierheid en zelfbewustheid. |
Afgezette borst |
Een te sterk gekromd zwaardvorming aanhangsel van het borstbeen. |
Agouti |
Benaming om wildkleur aan te geven. |
Allround keurmeester |
Keurmeester die bekwaam en aangesteld is voor het keuren van alle rassen. |
Amandelvormig |
Aanduiding voor ovale oogvorm. |
Appelhoofd |
Bol voorhoofd, meestal met uitpuilende ogen. Bij dwergrassen wil dit ongewenste hoofdtype wel eens voorkomen. |
Apron |
Witte kraag bij een Schotse Herdershond en Shetland Sheepdog. |
|
|
B
|
|
Baard |
Overvloedige beharing aan de voorzijde van de onderkaak (bijv. bij de Schotse Terriër). |
Bakken |
Sterk ontwikkelde, zichtbare wangspieren die de belijning storen. Bakken kunnen ook duiden op zwaar ontwikkelde jukbeenbogen. |
Bananenstaart |
Een gecoupeerde staart die met een sterke boog omhoog en naar voren buigt (bijv. bij diverse Terriërs). |
Bat ears |
Breed staand oor, van boven afgerond (bijv. bij Franse Bulldog). |
Beefy |
Een vette, vlezige en zware croupe. |
Beet |
Manier waarop snijtanden in de onder- en bovenkaak t.o.v. elkaar staan. |
Behang |
Oren, plus beharing der oren. Vooral gebruikt voor jachthonden. |
Beharing |
Synoniem voor vacht. |
Beladen schouders |
Te zwaar bespierde schouders, waarbij de belijning vaak is verstoord. |
Belijning |
Het silhouet van de hond. |
Belton |
Schimmelpatroon bij de Engelse Setter. |
Bevedering |
De lange haren aan de achterzijde van de benen en de staart, speciaal de achterbenen (bijv. bij de Setters).
|
Bles |
Witte vlek op het voorhoofd. |
Blue merle |
Grijsblauw kleurpatroon met zwarte vlekjes (bijv. bij de Schotse Herdershond). |
Bodemafstand |
Afstand van de grond tot het laagste punt van het borstbeen. |
Bone |
Botsubstantie. |
Borstdiepte |
Loodrechte afstand tussen schoft en borstbeen. |
Bovenbelijning |
Lijn die vanaf het achterhoofd via de nek, schoft, rug, lendenen en kruis tot de staartaanzet loopt. |
Bovenvacht |
Harde, langere haren die boven de ondervacht uitsteken. |
Bovenvoorbijten |
Bij gesloten mond staan de boventanden (ver) voor de ondertanden. |
Brand |
Roestrode aftekening bij donker gekleurde honden aan kop, borst, voeten en onder de staart. |
Breien |
Bij geringe snelheid voorbenen voor elkaar plaatsen (= fout). |
Brindle |
Engels voor gestroomd van kleur. |
Broek |
Zie: bevedering, maar dan speciaal voor de achterbenen. |
Broken coat |
Oude term voor harde, ruwe vacht. |
Brush |
Staart van de Schotse Herdershond en de Shetland Sheepdog. |
Burr |
Zichtbare binnenkant van het rozenoor van de Engelse Bulldog. |
Butterfly nose |
Engels voor vlinderneus (= neus die gedeeltelijk pigment mist.) |
|
|
C
|
|
C.A.C. |
Certificat d’Apitude au Championat.
Kampioensprijs die de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland op een kampioenschaptentoonstelling beschikbaar stelt aan de beste reu en de beste teef van elk ras, mits de honden “U” behaalden.
|
C.A.C.I.B. |
Certificat d’Apitude au Championat International de Beauté. Certificaat van de F.C.I. wat beschikbaar wordt gesteld op internationale tentoonstellingen, zowel aan de beste reu als aan de beste teef, mits deze “U” behaalden in ingeschreven waren in de Openklas, Kampioensklas of Gebruikshondenklas en mits zij 15 maanden of ouder zijn. |
C.A.C.I.T. |
Certificat d’Apitude au Championat International de Travaille, internationale werkkampioen-schapsprijs. |
Caille |
Wit met gestroomde platen (bijv. bij de Franse Bulldog) |
Chabot |
Lang haar aan borst en hals (bijv. bij de Schotse Herdershond). |
Charbonné |
Gelige haren met zwarte haarpunten (bijv. bij de Briard, Mechelse herders en Tervuerense herder). |
Chocoladekleur |
Leverkleur, voornamelijk bij jachthonden gebruikte benaming voor de donkerbruine haarkleur. |
Cobby |
Compact en vierkant gebouwd. |
Couperen |
Afsnijden (van staart en/of oren). |
Croupe |
Laatste deel van de rug tussen darmbeenknobbels en staartaanzet. |
Cushion |
Opgevulde wangen. |
|
|
D
|
|
Daskleurig |
Patroon van kleuren wat ontstaat door een mengeling van zwarte, gele en grijze haren. |
Dekharen |
Lange, stevige haren die de buitenbekleding van de vacht vormen. |
Derde ooglid |
Bevindt zich in de binnenste ooghoeken. Is normaal donker van kleur en nauwelijks zichtbaar. Het wordt vaak –ten onrechte- aangeduid als bindvlies. |
Dew claws |
Engels voor Hubertus- of wolfsklauwen. |
Dip |
Inzinking vlak achter de schoft waar de richting van de doornuitsteeksels verandert. |
Dishfaced |
Engels voor enigszins holle neus of wipneus (bijv. bij de Pointer). |
Diskwalificeren |
Het niet in aanmerking komen voor een kwalificatie ten gevolge van een fout die in de standaard staat vermeld. |
Dogachtigen |
Groep honden met brede schedels. |
Downfaced |
Weinig of geen stop en van opzij gezien verloopt de schedel in een gebogen lijn vanaf de schedeltop tot de neuspunt (bijv. bij de Bull Terriër). |
Draadhaar |
Een ruwharige vacht die uit zeer harde haren bestaat. |
Draf |
Een manier van voortbeweging waarbij steeds een diagonaal benenpaar het lichaam ondersteunt. |
Driekleurig |
Aanduiding voor een hond met de kleuren zwart,wit en roodbruin. |
Droog |
Zonder vet of losse huid, maar wel gespierd. |
Dudley nose |
Vleeskleurige neus. |
|
|
E
|
|
Ectropion |
Het naar buiten krullen van het (onder)ooglid (= erfelijke fout). |
Eénsporig gaan |
Het zodanig neerzetten van de voeten tijdens draf dat de sporen één lijn vormen. |
Enceinte |
Frans voor afgerasterde ruimte op een tentoonstelling voor huisvesting van enkele honden tezamen. |
Entropion |
Het naar binnen krullen van één of beide oogleden waardoor de haren in de ogen krabben (= erfelijke fout). |
Expressie |
Uitdrukking. |
Exterieur |
De uiterlijke verschijningsvorm van de hond. |
|
|
F
|
|
F.C.I. |
Fédération Cynologique Internationale, de overkoepelende organisatie in de West-Europese hondensport. |
Fauve |
Licht beige tot donkere kleur van de haren (bijv. bij de Briard). |
Fawn |
Engels voor reekleurig. |
Franje |
Lange haren aan de oren. |
Frans staan |
Met de voorvoeten naar buiten gedraaid staan. |
Front |
Voorbenen en borst. |
|
|
G
|
|
G-hond |
Hond die de kwalificatie Goed waard is. “Goed” dient te worden geïnterpreteerd als voldoende, in rapportcijfers: 6. |
Gebonden gaan |
De benen grijpen onvoldoende uit, een te korte gang waarbij de benen te veel onder het lichaam blijven. |
Galop |
Snelste wijze van bewegen, waarbij het lichaam zich regelmatig in zwevende toestand bevindt. |
Gangwerk |
De wijze van voortbewegen, bijv. draf, stap en galop. |
Garnituur |
Zware wenkbrauwen met snor en baard (bijv. bij de Schnauzers) |
Geblokt |
De schofthoogte is gelijk aan de lengte van de romp. |
Gestrekt |
De schoft is minder hoog dan de romp lang is. |
Gestroomd |
Meer of minder duidelijke streep op andere haarkleur (bijv. bij de boxer, de Hollandse herder, de Duitse dog). |
Getijgerd |
Zeer onregelmatig gevlekt in de trant van blue merle (bij Dashonden). |
Gevlekt |
Kleine vlekken op een witte ondergrond. |
Gladharig |
Kort aanliggend haar zonder ondervacht. |
Glasoog |
Blauw oog met lichte iris, gebrek hebbende aan pigment. |
Griffon |
Aanduiding voor ruwharige honden. |
Groepskeurmeester |
Keurmeester die bevoegd is om een gehele groep van rassen te keuren. |
|
|
H
|
|
Haakstaart |
Staart waarbij een deel haaks opzij uitsteekt. |
Hackeneng |
Spronggewrichten staan te dicht bij elkaar waardoor de middenvoeten parallel zijn. |
Hangend oor |
Het oor hangt recht langs het hoofd. |
Harlekijn |
Wit met zwarte vlekken (als bij een Duitse dog). |
Haw |
Ectropion van het onderooglid bij bepaalde rassen. |
Hazevoet |
Ovale, vrij lange voet door extra lange eerste teenkootjes. |
Hertenhals |
Lange, gebogen hals als bij het Italiaans Windhondje. |
Hoeking |
De hoek die de botten van de ledematen onderling vormen. |
Hoogbening |
De verhouding borstdiepte-bodemafstand is door een ondiepe borst of lange onderarm niet optimaal. |
Hound marked |
Wit met rode aftekeningen en een zwart zadel (bijv. de Beagle). |
Hubertusklauw |
Vijfde, onderontwikkeld teentje aan de binnenzijde van de achterbenen. |
|
|
I
|
|
Inschrijfformulier |
Formulier om een hond voor een kynologisch evenement in te schrijven. |
Inschrijfgeld |
Het bedrag wat verschuldigd is voor deelname aan een kynologisch evenement. |
Isabel |
Een lichte, gelige kleur. |
Internationaal kampioen |
Titel, verleend door de F.C.I. na het behalen van de vereiste internationale kampioensprijzen (C.A.C.I.B.’s) onder vastgestelde voorwaarden. |
|
|
J
|
|
Jachtknobbel |
De kam op het achterhoofdsbeen die dienst doet als oppervlakte vergroting t.b.v. de M. Temporalis (de hapspier), zodat apporteren mogelijk is. |
|
|
K
|
|
Kameelrug |
Een te dicht bij de schoft gewelfde rug. |
Kampioen (nationaal) |
Titel verleend door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied na het behalen van de vereiste kampioensprijzen. |
Kampioenschapsclubmatch |
Clubmatch van een rasvereniging waar kampioensprijzen en reservekampioensprijzen behaald kunnen worden. |
Kampioenschapsprijs |
Prijs die de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland op een kampioenschaptentoonstelling beschikbaar stelt aan de beste reu en de beste teef van elk ras, mits de honden “U” behaalden. |
Karperrug |
Rug met gewelfde lendenen. |
Kattenvoet |
Kleine, ronde voet. Klein eerste teenkootje. |
Keelhuid |
Losse, ruim hangende huid rond de keel. |
Keurmeester |
Iemand die op een expositie honden beoordeelt en kwalificeert. |
Knikstaart |
Staart waarvan twee wervels in een knik met elkaar vergroeid zijn. |
Knopoor |
Hoog aangezet, driehoekig oor dat zo naar voren valt dat de gehele gehoorgang is afgesloten (bijv. bij diverse Terriërs). |
Koehakkig |
Van achteren bezien staan de spronggewrichten (hakken) dichterbij elkaar dan de voeten. |
Koppel |
Twee honden van één ras die sprekend op elkaar lijken, ongeacht het geslacht. |
Kortbenig |
Door verkorting van de beenderen van de ledematen zijn de benen korter dan bij de normaal gebouwde hond. |
Kortharig |
Korte bovenvacht met ondervacht. |
Kraag |
Lang haar aan de hals en de nek. |
Kroeshaar |
Gekrulde vacht waarbij de krullen gevormd worden door de zachte ondervacht. |
Kruis |
Laatste deel van de rug tussen de darmbeenknobbels en staartaanzet. |
Kruisen |
Bij geringe snelheid voorbenen voor elkaar plaatsen (= fout). |
Kruisgebit |
Stand van de tanden waarbij een gedeelte van de onderkaak een schaargebit vormt en het tegenoverliggende gedeelte van de onderkaak een onderbeet is. |
Krulhaar |
Vacht die sterk krult. |
Krulstaart |
In een gesloten ring over de rug gedragen staart. |
Kurkentrekkersoor |
Hangend oor wat een draai maakt (bijv. bij de Bloedhond). |
Kwalificatie |
Waardering van een hond op de tentoonstelling met U (Uitmuntend), ZG (Zeer Goed), G (Goed), M (Matig) of Diskwalificatie. |
Kynologie |
Wetenschap over de hond. |
Kynoloog |
Kenner/liefhebber van honden. |
|
|
L
|
|
Laagbenig |
Door verkorting van de beenderen van de ledematen zijn de benen korter dan bij de normaal gebouwde hond. |
Laaggesteld |
Honden waarvan de bodemafstand kleiner is dan de borstdiepte. |
Langharig |
Lang, aanliggend haar met dunne en zachte bovenvacht. |
Lay-back |
Terug liggende neus (bijv. bij Pekinees en Engelse Bulldog). |
Level |
Engels voor tanggebit. |
Leverkleurig |
Vooral bij jachthonden gebruikte aanduiding voor een lichtere bruintint. |
Loboor |
Bij de aanzet smal en geleidelijk breder uitlopend oor, aan de punt afgerond (bijv. bij de Amerikaanse Cocker Spaniël). |
Los front |
Door onvoldoende stevige bespiering niet goed aanliggende en te veel bewegende schouderbladen en/of ellebogen. |
Losse schouders |
Schouders die bij het gaan naar buiten uitwijken (= fout). |
|
|
M
|
|
M-hond |
Hond die de kwalificatie Matig waard is. “Matig” dient te worden geïnterpreteerd als rapportcijfer: 5. |
Mantel |
Kleur die bijna de gehele hond bedekt, alleen de bovenbenen, hals en een stuk van de staart blijven anders gekleurd (bijv. de Jura Laufhund). |
Masker |
Een donker gekleurde voorsnuit. |
Muzzle |
Voorsnuit. |
|
|
N
|
|
N.H.S.B. |
Nederlands Hondenstamboek. |
Nauw gaan |
De hond plaatst zijn voorbenen of achterbenen te dicht naast elkaar tijdens de beweging. |
Neusrug |
Deel van de neus wat loopt van de neusspiegel tot aan de stop. |
Neusspiegel |
Onbehaarde, uiterste punt van de neus. |
|
|
O
|
|
Occiput |
Vaak onjuiste benaming voor de jachtknobbel, de kam op het achterhoofdsbeen. |
Ondergeschoven |
De achterbenen staan onder het lichaam, meestal staat de voet voor de loodlijn vanuit het heupgewricht (bijv. bij het Italiaans Windhondje) |
Ondervacht |
Korte, vettige, wollige haren die direct tegen de huid aan liggen. |
Onder(voor)bijten |
De ondertanden staan bij gesloten mond voor de boventanden. |
Onzuivere brand |
Zwarte vlekjes in de rode aftekening van black-and-tan honden. |
Oorbellen |
Zwarte haarpunten aan de lange en hoog ingeplante oorharen (bijv. bij het Kooikerhondje). |
Open oor |
De gehoorgang wordt niet bedekt door de gehoorschelp. |
Open vacht |
De bovenbeharing (bovenvacht) vormt niet een gesloten dek (= fout). |
Otterstaart |
Korte, rechte, dikke, zwaar behaarde en spits wigvormige staart (bijv. bij de Labrador Retriever). |
Overbouwd |
Het kruis ligt hoger dan de schoft. |
Overbijten |
Bij gesloten mond staan de boventanden (ver) voor de ondertanden. |
Overshot |
Bij gesloten mond staan de boventanden (ver) voor de ondertanden. |
|
|
P
|
|
Palingstaart |
De vorm van een otterstaart, maar aan de zijkanten sterker behaard met uitstaande haren, waardoor een platte indruk ontstaat (bijv. bij de Chihuahua), |
Pigment |
Kleurstof die zich in de huid en vooral in de haren bevindt. |
Platen |
Grote, donkere vlekken op witte ondergrond, zoals: harlekijn en andere bonte kleurpatronen. |
Porseleinoog |
Blauw oog met lichte iris, gebrek hebbende aan pigment. |
Potoog |
Oog wat bolrond tussen de oogleden naar voren springt (bijv. bij de Mopshond). |
Prikoor |
Rechtopstaand, puntig oor. |
Pronk |
Streep van haren over de rug die verkeerd om zijn geïmplanteerd (bijv. bij de Rodesian Ridgeback). |
|
|
R
|
|
Racy |
Op snelheid gebouwd. |
Raad van Beheer |
Verkorte naam van de vereniging Raad van Bekeer op Kynologisch Gebied in Nederland, het overkoepelend orgaan van de Nederlandse kynologie. |
Ramsneus |
Tussen de ogen en de neuspunt gewelfd (bijv. bij de Dashond). |
Rashondenlogboek |
Een door de Raad van Beheer verstrekt boekje waarin gegevens van behaalde resultaten kunnen worden geregistreerd. |
Raspunten |
Een lijst van eigenschappen waaraan honden moeten voldoen om tot een bepaald ras te behoren. |
Rattenstaart |
Een dunne, kale, onbehaarde staart. |
Ridge |
Streep van haren over de rug die verkeerd om zijn geïmplanteerd (bijv. bij de Rodesian Ridgeback). |
Ringcommissaris |
Helper van de ringmeester, doet de administratie in de ring. |
Ringstaart |
Een zodanig gebogen gedragen staart dat de punt de rug raakt, waardoor een gesloten ring ontstaat. |
Roach |
Rug met gewelfde lendenen. |
Roest |
Zwarte vlekjes in de rode aftekening van black-and-tan honden. |
Rollend gaan |
De achterbenen moeten steeds onder het zwaartepunt van het lichaam geplaatst worden, waardoor de rug bijna recht blijft. Plaatst de hond zijn benen naast het lichaam, dan gooit hij zijn lichaamsgewicht van de linker- op de rechterkant en omgekeerd. De rug maakt dan een schommelde beweging (bijv. bij de Pekinees). |
Rollend gangwerk |
Een schommelende beweging van het lichaam, waardoor de indruk ontstaat dat de hond zich deinend voortbeweegt (bijv. bij de Newfoundlander). |
Roofvogeloog |
Intensief gele iris, bij een felle expressie. |
Rozenoor |
Oor wat naar achteren gevouwen neerhangt (bijv. bij de Engelse Bulldog, de Greyhound en de Whippet). |
Ruighaar |
Een bovenvacht van stugge, licht gegolfde haren met een wollige, vettige ondervacht. |
Ruwhaar |
Zie: ruighaar. |
|
|
S
|
|
Sabelstaart |
Recht hangende staart, waarvan het uiteinde iets ombuigt. |
Schaargebit |
Gebit waarbij de boventanden zonder of met geringe tussenruimte voor de ondertanden staan. |
Scheppen |
Voorwaarts zwaaien van de benen. |
Schoft |
Het deel van de rug tussen de schouderbladentoppen. |
Schofthoogte |
Lengte van de loodlijn van de schoft tot op de bodem. |
Scowl |
Zware frons bij de Chow-Chow of Bloedhond. |
Srew tail |
Korte staart waarvan de wervels niet regelmatig achter elkaar, maar verdraaid en geknikt liggen. |
Selfmarked |
Een geheel gekleurde hond met eventuele kleine witte aftekeningen aan borst, voeten en staart. |
Sikkelhak |
Een schuin naar voren, in plaats van verticaal, neergezette achtervoet. |
Sikkelstaart |
Sterk gekromde staart, de staart vormt nog net geen gesloten ring. |
Single tracking |
Het zodanig neerzetten van de voeten tijdens draf dat de sporen één lijn vormen. |
Slip |
Strook uit keurboek waarop de keurmeester de kwalificaties van de gekeurde honden aantekent. |
Snoeren |
Het zodanig neerzetten van de voeten tijdens draf dat de sporen één lijn vormen. |
Snipy |
Puntige voorsnuit met te weinig lip. |
Sound |
In onderdelen bij elkaar passend, een soepel werkend lichaam en een optimale conditie. |
Spiraalstaart |
Staart met dubbele krul die over de dij hangt (bij de Wetterhoun). |
Split eye |
Een oog waarin twee kleuren voorkomen, meestal een driehoekig blauw vlekje in een bruine iris. |
Spreidvoeten |
Niet goed aaneengesloten tenen. |
Stamboek |
Boek waarin de afstamming van rashonden wordt opgenomen. |
Stamboom |
Een door de Raad van Beheer of een buitenlandse, door de F.C.I, erkende instantie, afgegeven bewijs m.b.t. de afstamming van de hond. |
Standaard |
Een lijst van eigenschappen waaraan honden moeten voldoen om tot een bepaald ras te behoren. |
Stap |
Langzame manier van bewegen waarbij de benen stuk voor stuk worden neergezet. |
Steil |
Te weinig hoeking. |
Steppen |
Hoog opgooien van de voorbenen (bijv. bij Italiaans Windhondje). Ook de achterbenen worden hierbij in voorwaartse beweging hoog opgegooid. |
Stokhaar |
Kort, glad, grof haar. |
Stop |
Overgang van de neusrug naar het voorhoofd. |
Stuwen |
Het krachtig afzetten met de achterbenen tijdens de beweging. |
|
|
T
|
|
Tan |
Geelachtige tot roodbruine aftekeningen aan het hoofd, op de borst, aan de benen en de onderzijde van de staart (bijv. bij de Dobermann en de Rottweiler). |
Tanggebit |
De onder- en de boventanden vallen bij gesloten mond precies op elkaar. |
Telgang |
Gang waarbij de hond gelijktijdig de beide rechterbenen verplaatst en dan de beide linkerbenen. |
Ticking |
Engels voor kleine vlekjes op een witte ondergrond (bijv. bij de Dalmatische Hond). |
Tipoor |
Staand oor waarbij de punt omvalt (bijv. bij Schotse herdershond, Shetland Sheepdog, Manchester terriër). |
Tonvormig |
Ribben die sterk gerund verlopen. |
Top knot |
Engels voor een kuif op de kop (bijv. bij Dandie Dinmont Terriër, Afgaanse Windhond). |
Tricolour |
Driekleurig: black-and-tan met wit-aftekening. |
Tuchtcollege |
Een door de Raad van Beheer ingesteld rechtscollege dat strafbare feiten behandelt. |
Tulpoor |
Breed staand oor, van boven afgerond (bijv. bij de Franse Bulldog). |
Turn up |
Opgebogen onderkaak (bijv. bij de Engelse Bulldog). |
Type |
Honden behoren binnen een ras tot een bepaald type. |
|
|
U
|
|
U-hond |
Hond die de kwalificatie Uitmuntend waard is. Dit dient te worden geïnterpreteerd als rapportcijfer: 8 tot 9. |
Uitdrukking |
Expressie. |
Undershot |
Bij gesloten mond staan de boventanden (ver) voor de ondertanden. |
|
|
V
|
|
Vang |
Wang, voorsnuit. |
Varkensgebit |
Tanggebit, de onder- en de boventanden vallen bij gesloten mond precies op elkaar. |
Veel grond beslaan |
In gangwerk ruim uitgrijpend. |
Vierkant |
De schofthoogte is gelijk aan de lengte van de romp. |
Vinnen |
Rijke beharing aan de benen. |
Vlag |
Pluim aan de staart. |
Vleermuisoor |
Breed staand oor, van boven afgerond (bijv. bij de Franse Bulldog). |
Vleesneus |
Neus van roze kleur. |
Vlinderneus |
Neus die gedeeltelijk pigment mist. |
Voorborst |
Het gedeelte van de borst wat voor de boeggewrichten uitsteekt. |
Voorhand |
De voorbenen en de schoudergordel. |
|
|
W
|
|
Wammen |
(Keel)huidplooien (bijv. bij de Bloedhond en de Engelse Bulldog). |
Wall eye |
Blauw oog met lichte iris, gebrek hebbende aan pigment. |
Weven |
Bij geringe snelheid voorbenen voor elkaar plaatsen (= fout). |
Wheaten |
Tarwekleurig. |
Whiskers |
Dunne baard van Welsh-, Lakeland, Airedale en Foxterrier. |
Wipneus |
Enigszins hol verlopende neusrug (bij de Pointer). |
Wisselneus |
Vaak onder invloed van hormonen (loopsheid, dracht) kan de neus tijdelijk van kleur veranderen. |
Wolfsklauw |
Vijfde, onderontwikkeld teentje aan de binnenzijde van de achterbenen. |
|
|
Z
|
|
Z.G.-hond |
Hond die de kwalificatie Zeer Goed waardig is.
Dit dient te worden geïnterpreteerd als rapportcijfer: 7.
|
Zadel |
Kleurpatroon in de vorm van een zadel (bijv. bij de Airedale of Welsh Terriër). |
Zadelrug |
Slappe, ingezakte rug. |
Zwanenhals |
Lange, dun gebogen hals (bijv. bij het Italiaans Windhondje). |
Zwaardstaart |
Lange staart die praktisch recht naar beneden wordt gedragen. |
Zijdehaar |
Zeer lang, zacht haar, waarbij onderhaar en bovenhaar bijna niet te onderscheiden zijn. |
|